De Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam heeft op 5 oktober jl. een verzoek tot het bevelen van een onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van Efiparind B.V. (EFP) afgewezen. Een interessante uitspraak, omdat deze zowel gaat over de wijze waarop door het bestuur van EFP wordt omgegaan met het beleid dat wordt gevoerd in een grote buitenlandse deelneming van EFP, als over de wijze van omgang met de minderheidsaandeelhouders van EFP.

Achtergrond van het verzoek

EFP, een Nederlandse vennootschap, oefent (indirect) aandeelhoudersrechten uit in de Italiaanse beursvennootschap Italmobiliare (ITM). Het economische belang bij de aandelen in ITM berust uiteindelijk voor gelijke delen bij 4 trusts ten gunste van de 4 kinderen van wijlen Carlo en Rosalia Radici Pesenti. De familie Pesenti heeft een grote rol gespeeld in de Italiaanse cementindustrie. Tot de deelnemingen van ITM behoorde een aanzienlijk aandelenbelang in Italcementi (ITC, door Mazzoleni c.s. betiteld als “het familiebedrijf”) dat in 2016 voor € 1,67 miljard is verkocht aan HeidelbergCement. In ITM zit sindsdien een grote zak geld.
In deze door Rosalia Radici Pesenti opgezette structuur is bewust een scheiding aangebracht tussen zeggenschap en economisch belang. Binnen EFP heeft één van de familietakken, vertegenwoordigd door Giampiero Pesenti en zijn zoon Carlo Pesenti junior, een meerderheidspositie. Zij vervullen hoge bestuursfuncties bij onder meer ITM.

Enquêteverzoek

De minderheidsaandeelhouders van EFP – Mazzoleni c.s. – hebben zich tot de Ondernemingskamer gericht. Zij stellen benadeeld te worden omdat vanuit ITM – ook na de lucratieve verkoop van ITC – slechts geringe dividenden worden uitgekeerd, terwijl de meerderheidsaandeelhouders via hun bestuursposities binnen ITM hoge beloningen ontvangen. Ook zou de structuur na de verkoop van het aandelenbelang in ITC achterhaald zijn en zouden zij op gelijke voet moeten participeren in de diverse besturen van de betrokken vennootschappen. Ook in Italië vechten Mazzoleni c.s. de structuur aan in een aldaar lopende erfrechtelijke procedure.

Buitenlandse vennootschappen

Het bezwaar van Mazzoleni c.s. tegen handhaving door EFP van de door Rosalia Radici Pesenti opgezette structuur wijst de Ondernemingskamer van de hand. De onbalans in de zeggenschapsverhoudingen is inherent aan de gekozen structuur. Het valt buiten de bevoegdheid van het bestuur van EFP deze structuur te wijzigen, aangezien daartoe ingrepen binnen verschillende andere entiteiten binnen de groep noodzakelijk zijn.
Een groot deel van de bezwaren van Mazzoleni c.s. richt zich verder op (rechts)handelingen van het Italiaanse ITM, zoals de verkoop van ITC, maar het beleid en de gang van zaken van deze Italiaanse vennootschap kan op zichzelf beschouwd geen onderwerp zijn van het Nederlandse enquêterecht.

Autonomie bestuur

Voor zover de bezwaren van Mazzoleni c.s. zich richten op het beleid en de gang van zaken die wèl binnen de invloedssfeer van EFP gelegen zijn, overweegt de Ondernemingskamer dat in algemene zin het bestuur zijn eigen beleid bepaalt. Dat het bestuur van EFP zich met betrekking tot aangelegenheden van ITM afstandelijker opstelt dan Mazzoleni c.s. graag zouden zien, vormt geen gegronde reden om te twijfelen aan een juist beleid van EFP.

Zorgvuldigheidsverplichting

Gelet op de bijzondere kenmerken van de structuur rust volgens de Ondernemingskamer op het bestuur van EFP wel een bijzondere zorgvuldigheidsverplichting jegens Mazzoleni c.s. als minderheidsaandeelhouders van EFP. De Ondernemingskamer plaatst vraagtekens bij de omgang van EFP met haar minderheidsaandeelhouders. Zij wijst daarbij met name op het gebrek aan adequate toelichting op de keuze van EFP voor een passieve opstelling jegens (het beleid van) ITM, waaronder het dividend- en beloningsbeleid. De Ondernemingskamer acht dat echter op dit moment nog van onvoldoende gewicht om een enquête te gelasten.

Conclusie

De uitkomst van het enquêteverzoek inzake Efiparind is naar mijn mening voorspelbaar voor zover het de besluitvorming binnen ITM betreft. Deze vindt in Italië plaats en kan geen onderwerp zijn van een onderzoek in Nederland. Interessant (maar niet nieuw) is de benadering van de Ondernemingskamer dat op het bestuur van een onderneming een bijzondere zorgvuldigheidsverplichting rust daar waar het de omgang met minderheidsaandeelhouders betreft. Indien minderheidsaandeelhouders structureel niet adequaat worden geïnformeerd kan dit onder omstandigheden gegronde redenen opleveren om aan een juist beleid te twijfelen en een enquêteonderzoek te rechtvaardigen. Minderheidsaandeelhouders moeten dus serieus worden genomen. Een terechte conclusie denk ik.